Kinderen maken al heel vroeg allerlei geluidjes. De eerste stemgeluidjes van kinderen ontstaan toevallig. Ze bewegen tong, lippen, gehemelte en stembanden en brengen `per ongeluk` geluid voort. Eerst komen geluidjes die lijken op AA, OO en EU. Dan ontstaan ook gorgelende geluidjes met speeksel achter in de keel en allerlei blaas- en pruttelgeluidjes voor in de mond, waarbij de baby gezellig belletjes aan het blazen is. Dit heet vocaliseren. Vanaf een maand of acht à negen gaan vocaliseren en luisteren samenkomen.
Kinderen gaan steeds meer luisteren naar de spraakklanken die de ouders maken en gaan deze herhalen. Dit brabbelen gaat steeds meer lijken op de klanken van de taal die het kind om zich heen hoort. Als ouders veel tegen hun kind praten, dat wil zeggen veel geluidjes naar hun kind maken en het daarbij aankijken en toelachen, zal dit afstemmingsproces sneller gaan. Aan het eind van het derde levensjaar zijn veel kinderen al in staat de meeste klanken van de taal goed uit te spreken, al leveren sommige combinaties nog moeilijkheden op.
Wanneer de spraak zich niet vanzelf ontwikkeld, kunnen problemen ontstaan zoals articulatiestoornissen, broddelen, nasaliteit en verbale ontwikkelingsdyspraxie. Bij kinderen met een schisis is ook sprake van spraakstoornissen. Er wordt gewerkt met verschillende methodieken, waaronder PROMPT en Sensorische Informatieverwerking.